Welke methode werkt het best?
Wat is de beste manier om kleine marterachtigen op te sporen? Met die vraag ging Nikki Kleijn, student Toegepaste Biologie, aan de slag tijdens haar stage bij Landschapsbeheer Flevoland. In de omgeving van de milieutuin en het volkstuincomplex bij de Zuigerplas in Lelystad vergeleek ze drie verschillende onderzoeksmethoden om schuwe soorten als de wezel, hermelijn en bunzing in beeld te brengen.
Van sporenbuis tot wildcamera
Gedurende vier weken werden op zes locaties wildcamera’s, sporenbuizen en zogenoemde ‘struikrovers’ ingezet. De wildcamera’s bleken verreweg het meest effectief: de bunzing werd meerdere keren vastgelegd. De struikrover leverde wat minder, maar wel aanvullende gegevens op, terwijl de sporenbuizen in dit onderzoek geen marterachtigen detecteerden. Mogelijk speelde het ontwerp van de buis en het ontbreken van eerder gebiedsonderzoek een rol. Nikki’s advies: gebruik de wildcamera als basis, combineer eventueel met andere methoden, en verleng de onderzoeksperiode om ook seizoensinvloeden mee te nemen.
Stage met breed perspectief
Hoewel het onderzoek centraal stond, kreeg Nikki ook de kans om mee te draaien in uiteenlopende natuurbeheerprojecten. Zo ging ze op pad voor een ringslangeninventarisatie, controleerde otterplanken verspreid door Flevoland en nam ze deel aan een oeverinventarisatie vanaf het water. Die afwisseling maakte haar stage niet alleen leerzaam, maar ook ontzettend leuk.
Wij hebben met veel plezier met Nikki samengewerkt. Haar onderzoek draagt bij aan meer inzicht in het voorkomen van kleine marterachtigen én levert waardevolle handvatten voor toekomstig ecologisch werk. We zijn blij met haar inzet en enthousiasme, en wensen haar veel succes in de rest van haar opleiding!